Getuige ondervraging rechtbank

Arrest:

Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015 (Overzichtsarrest motivering verzoeken tot oproepen en horen van getuigen)

Samenvatting van het arrest op Rechtspraak.nl:

“Overzichtsarrest m.b.t. motivering van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen i.h.l.v. rechtspraak van het EHRM. Voorafgaande beschouwingen over hoe de eisen die in de rechtspraak van de HR worden gesteld aan de onderbouwing van een verzoek tot het oproepen en horen van een getuige, zich verhouden tot het in art. 6 EVRM bedoelde recht van de verdachte op een eerlijk proces. HR noemt relevante overwegingen uit EHRM 15 december 2015, 9154/10 (Schatschaschwili/Duitsland) en ECLI:NL:HR:2014:1496. HR staat in rov. 3.5 t/m 3.9 stil bij eisen die worden gesteld aan een verzoek tot het horen van een getuige (“à charge” dan wel “à décharge”), de rechterlijke motiveringsplicht bij een afwijzing van een getuigenverzoek, de toetsing in cassatie en de verantwoordelijkheid van de rechter om zich ervan te vergewissen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. ’s Hofs afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen inhoudende dat “gelet op de voorhanden processtukken onvoldoende is onderbouwd welk belang daarmee voor de verdediging is gemoeid en waarom dat onderzoek van belang is voor enige door het hof te nemen beslissing” zodat de “verdachte (…) door het afwijzen van deze verzoeken redelijkerwijs niet in zijn verdediging (wordt) geschaad” is, i.h.l.v. de vooropstelling, hetgeen de verdediging ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd en hetgeen de processtukken inhouden, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. CAG: anders”
(bron: Rechtspraak.nl)

Overzichtsarrest getuigenverzoeken

De Hoge Raad wijst enkele keren per jaar een overzichtsarrest. In een overzichtsarrest wordt een onderwerp besproken, waarover in de lagere rechtspraak geen eenduidigheid bestaat. Het overzichtsarrest “HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015” gaat over de beoordelingscriteria voor verzoeken tot het oproepen van getuigen door de verdediging. En dan vooral de verhouding tussen de eisen in de rechtspraak van de Hoge Raad en art. 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna: EVRM). In dat artikel is het recht van verdachten op een eerlijk proces geregeld.

Ondervragingsrecht art. 6 EVRM

De Hoge Raad geeft eerst aan dat artikel 6 EVRM de verdediging een ondervragingsrecht geeft. Hiervoor noemt hij de criteria zoals die voortvloeien uit het arrest van het EHRM in de zaak Khawaja/Tahery vs VK (EHRM 15 december 2011, nr. 26766/05, NJ 2012/283). Dat zijn criteria om te beoordelen in hoeverre er sprake is van een schending van het ondervragingsrecht. Als de getuige is opgeroepen, is het maar de vraag of hij verschijnt. Pas dan kan de getuige niet ondervraagd worden door de verdediging. Als er geen kans is voor de verdediging om de getuige vragen te stellen, kan dit een schending van het ondervragingsrecht opleveren. Dit maakt het proces niet per definitie oneerlijk. De eerdere verklaringen van de getuige mogen wel worden gebruikt voor het bewijs indien hier voldoende tegenover staat. Dit kan bijvoorbeeld in het geval die bewijsmiddelen van ondergeschikt belang zijn voor de bewijsconstructie. Dit werd nog eens bevestigd in het arrest Schatschaschwili vs Duitsland (EHRM 15 december 2015, 9154/10).

Nederlands recht: verdedigingsbelang voorop

Vervolgens geeft de Hoge Raad nogmaals de maatstaven weer die in de Nederlandse situatie gelden. Hierbij wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1496). In dat arrest overweegt de Hoge Raad dat het stelsel van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat het verdedigingsbelang voorop staat en dat dus de verdachte die een getuige wenst te horen daartoe in de gelegenheid moet worden gesteld. Uitgangspunt is dus dat het verzoek moet worden ingewilligd. Slechts wanneer de verdachte “redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad” mag het verzoek worden afgewezen. Dat laatste doet zich volgens de geldende jurisprudentie alleen dan voor indien de punten waarover de getuige kan verklaren, in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing, dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren.

Uit dat laatste vloeit voort dat de verdediging het verzoek moet onderbouwen. Anders kan een rechter het immers niet beoordelen. Wat betreft het verzoek om getuigen à charge te (doen) horen, zijn de eisen betrekkelijk laagdrempelig. Voldoende is dat de verdediging de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid in het geding brengt. Dat zal moeten worden toegelicht. Onvoldoende is dat wordt verwezen naar het feit dat de verklaring zich bij de processtukken bevindt. Dat de verdediging de verklaring van belang acht voor de bewijsvraag is in derhalve voldoende, maar het is de rechter die beslist of de getuige dient te worden gehoord.

Getuigen over vormverzuimen

Specifieke eisen stelt de Hoge Raad daar waar het gaat om het verzoek tot het horen van een getuige die iets kan zeggen over een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv. De Hoge Raad stelt aan een dergelijk verzoek specifieke eisen. Het artikel zelf brengt al mee dat aan de hand van de daarin genoemde factoren wordt aangegeven tot welk rechtsgevolg dat moet leiden. Het verdedigingsbelang is hier immers minder evident. Vormverzuimen kunnen niet zelden worden hersteld en hoeven niet altijd tot bijv. bewijsuitsluiting te leiden.

Laat verzoek: noodzakelijkheidscriterium

Wanneer de verdediging pas op de zitting om getuigen verzoekt, is de kans groot dat dit verzoek niet wordt toegekend. In dat geval geldt het “noodzakelijkheidscriterium” en is slechts van belang of de rechter het horen noodzakelijk acht “met het oog op de volledigheid van het onderzoek”. Dit betekent dat zo een verzoek kan worden afgewezen op de grond dat de rechter zich door het verhandelde ter terechtzitting “voldoende ingelicht acht” en hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken.

Helaas is in de onderhavige zaak de Hoge Raad niet meegegaan in de conclusie van de AG. Die kwam namelijk op grond van de laatste jurisprudentie van het EHRM tot de conclusie dat:

“Uit de Straatsburgse jurisprudentie volgt – en dat lijkt door de ontwikkelingen in de Keskin-zaak te worden bevestigd – dat de rechter de verdediging, indien zij dat verzoekt, steeds in de gelegenheid moet stellen om de verklaringen van belastende getuigen te toetsen door deze getuigen te ondervragen, alvorens een veroordeling op die verklaringen te mogen baseren. Pas wanneer het, ondanks redelijke inspanningen daartoe, niet mogelijk is gebleken om de verdediging deze gelegenheid te bieden, komt de vraag aan de orde of en, zo ja, onder welke voorwaarden de verklaringen van die getuigen niettemin kunnen worden gebruikt als bewijs voor een veroordeling. (…)

De consequentie is dan ook dat de feitenrechter een dergelijk verzoek niet mag afwijzen, tenzij de verdediging in een eerder stadium al de kans heeft gehad de getuige te ondervragen of als er een goede reden is dat de getuige niet door de verdediging ondervraagd kan worden. Indien deze consequentie wordt aanvaard, dan heeft dat onmiskenbaar gevolgen voor de Nederlandse praktijk. In feite zou bij de beoordeling van verzoeken om het horen van belastende getuigen steeds de maatstaf van het verdedigingsbelang moeten worden aangelegd, zonder dat van de verdediging daarvoor een nadere motivering mag worden gevraagd.”(3.8.38 en 3.8.39 van de CAG)”

Tijdige getuigenverzoeken belangrijk

Het is dan ook – in elk geval voorlopig – zaak voor de verdediging om in iedere zaak tijdig te verzoeken om getuigen, zodat in ieder geval het verdedigingsbelang de toetsingsmaatstaf is. Verder dient het verzoek tot het horen van een getuige goed gemotiveerd te worden, voor iedere getuige afzonderlijk. Hiermee wordt de rechter in ieder geval gedwongen om deugdelijk gemotiveerde beslissingen te nemen op een verzoek om getuigen te horen. Het onderhavig arrest bewijst namelijk dat de Hoge Raad snel genoegen neemt met de motivering van een afwijzing en daarop niet snel zal casseren.

Gevolgen Nederlandse strafrechtspraktijk

De gevolgen van dit arrest voor de Nederlandse strafrechtspraktijk zijn niet groot, maar het geeft wederom een mooi overzicht van de beoordelingscriteria van getuigenverzoeken, waarbij het eens temeer duidelijk is dat het EHRM een verdachte meer mogelijkheden tot het oproepen van getuigen toekent en daarbij de rechten van de verdachte beter beschermt. Derhalve is er genoeg reden om dit soort zaken voor te leggen aan het EHRM, zodat de Hoge Raad ook ooit om gaat.

Ben je verwikkeld in een cassatieprocedure? Of wil je advies over je cassatieprocedure? Neem gerust vrijblijvend contact met ons op. Wij staan je graag te woord.

© 2017-2024 Daamen, advocaten. | Disclaimer | Sitemap | Links | Beheer